Onfortuinlijke opening

Zaterdag is de Vlaamse Volksbeweging in Elsene bijeengekomen om haar Brusselstandpunt te actualiseren. Een aantal resultaten daarvan zijn ontegensprekelijk positief, niet in het minst dat zij reeds met haar eerste resolutie stelt dat Vlaanderen de onafhankelijkheid dient uit te roepen over een grondgebied dat ook Brussel-19 omvat, en dat het amendement van VVB-Waasland, dat voorstelde om deze onafhankelijkheid desnoods ook zondere Brussel moet worden uitgeroepen, werd verworpen. Wel wordt er met de tweede aangenomen resolutie wel een opening geschapen voor diegenen die de slogan 'Met Brussel als het kan, zonder als het moet' onderschrijven, door expliciet te stellen dat de stap naar de Vlaamse onafhankelijkheid desnoods ook zonder de zekerheid dat Brussel er deel van zou uitmaken gezet moet worden. Deze resolutie is voor meerdere interpretaties vatbaar, maar een van de interpretaties, die gezien het politieke klimaat de kans heeft dominant te worden, is die van diegenen die wel bereid zijn de hoofdstad op te geven voor een politieke onafhankelijkheid van het Vlaams Gewest.

Voor de Vlaamse Beweging zou het tactisch zeer ongelukkig zijn mocht deze interpretatie de bovenhand te krijgen. Indien men kiest voor een onderhandelde scheiding, is het onverantwoord reeds van in het begin uit de doeken te doen welke concessies men bereid is te doen. Wanneer men daarentegen kiest om (desnoods) buiten het Belgische institutionele kader onafhankelijk te worden, dan is zoiets onnodig.

Een dergelijke interpretatie staat ook in schril contract met een andere resolutie, die een ‘assertieve’ politiek t.a.v. Brussel bepleit. We kunnen moeilijk assertief zijn, maar tegelijkertijd te kennen geven dat het ons niet echt menens is.


Brussel loslaten is kiezen voor verdere verarming en verfransing

Het kan niet genoeg onderstreept worden hoe nefast het streven naar het opgeven van de Vlaamse hoofdstad is, zowel voor de (Nederlandstalige, Franstalige, Berberstalige,...) Brusselaar als voor de rest van Vlaanderen. Brussel, afgesneden van zijn economische hinterland (niet enkel Halle-Vilvoorde, maar de gehele Vlaamse Ruit), bewijst iedere dag niet in staat te zijn voor de eigen financiering in te staan. Een verdere verzelfstandiging ervan, zal enkel de verpaupering doen toenemen, zeker indien dit ook gepaard gaat met het wegtrekken van Vlaamse openbare instellingen, en deze zal niet ophouden bij de gewestgrens die dan staatsgrens zal geworden zijn.
 
Ook traditionele taalflaminganten moeten inzien dat een dergelijke breuk de verfransing geenszins zal afremmen of doen ophouden, maar integendeel zelfs dreigt te versterken. In laatste instantie is taalverschuiving immers geen kwestie van wettelijke kaders, maar van (sociale en dus politieke) machtsverhoudingen. Wanneer men ervoor kiest Brussel van de rest van Vlaanderen te scheiden, kiest men de facto voor een bestendiging van de Brusselse machtsverhoudingen en verzaakt men aan de mogelijkheid deze te wijzigigen. Met zal dus de motor achter de verfransing van Brussel vrij spel laten, en aangezien men ook het verstedelingsproces niet zal kunnen beïnvloeden, ook de motor achter de verfransing van de Rand.
 
Sociaal, economisch, urbanistiek, verkeerstechnisch, demografisch... is Brussel onlosmakelijk verbonden met de rest van Vlaanderen. Een succesvolle politiek op deze domeinen impliceert een planning voor de gehele grootstedelijke ruimte. En wie kan nu ernstig menen dat een amputatie van de hoofdstad en dus de schepping van een gigantisch gat in het midden van het grondgebied geen of zelfs positieve gevolgen zal hebben?
 
Wat te doen?

Daarom is het cruciaal dat de deur voor de ‘anti-Brusselse’ interpretatie weer gesloten wordt. De Vlaamse Beweging moet de druk op de politieke klasse verhogen om de institutionele integratie tussen Brussel en de rest van Vlaanderen na te streven, en moet binnen haar geledingen erover waken dat het anti-Brusselse standpunt geen verdere verspreiding kent. De VVB moet benadrukken

 

a)    dat de  stelling dat Vlaanderen ook de stap naar onafhankelijkheid moet zetten zonder zekerheid dat Brussel er deel van zal uitmaken, niet mag geïnterpreteerd worden als de bereidheid om Brussel als pasmunt voor de onafhankelijkheid te gebruiken, en

 

b)    dat, in het onfortuinlijke geval dat de Vlaamse provincies onafhankelijk zouden worden zonder de hoofdstad, dit als een tijdelijke situatie zal worden opgevat en de aanspraken op de hoofdstad daarmee niet vervallen.

 

Daarbij dient niet vergeten te worden dat Vlaanderen, in de vorm van de Vlaamse Gemeenschap, bevoegdheden heeft in Brussel die het, ook in het geval van een splitsing, internationaalrechtelijk niet kan worden ontzegd. Wanneer de federale overheid zou wegvallen, zouden er slechts drie instanties overblijven met constitutieve autonomie: de Vlaamse overheid, de Franse Gemeenschap en het Waals Gewest. Slechts deze, en niet het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, kunnen nu de kiemen zijn van post-Belgische staten.

 

Daarenboven zijn de bevoegdheden van de Franse Gemeenschap nu reeds voor  een groot deel overgedragen op het Waals Gewest en de COCOF (die geen staatsdragende entiteit is). Indien deze opsplitsing zich zou vervolledigen, zou de Franse Gemeenschap Gemeenschap geen claim meer hebben op Brussel.

 

Dit alles betekent, dat de Vlaamse staat in het post-Belgische scenario, mits enig diplomatiek vernuft, goed geplaatst is om te streven naar een situatie waarin die staat de territoriale bevoegdheden van de federale staat ook in Brussel door hem wordt overgenomen, en waarbij er ook een Brussels Hoofdstedelijk Gewest en een COCOF met de huidige bevoegdheden blijven bestaan. Vlaanderen is zich tegenwoordig te weinig bewust van deze sterkte.

Eigenlijk had de VVB zich op het Congres niet moeten concentreren op de vraag of Brussel al dan niet deel moet uitmaken van de Vlaamse staat, welk statuut de inwoners ervan moeten hebben, enz… maar op de invulling van die assertieve aanwezigheids- en communicatiepolitiek in Brussel. Op dit ogenblik is dit een noodzakelijke taak.