Brusselse besturen: iedereen op droog zaad – behalve de politici
Wie in de privésector werkt, of onder arbeidsovereenkomst voor een openbaar bestuur, en die na 6 jaar ontslagen wordt, kan rekenen op een opzegtermijn of opzegvergoeding van 21 weken – tenzij je om dringende reden wordt ontslagen: dan krijg je helemaal niets. Ook als je als zogenaamd vast benoemde ambtenaar een “ontslag van ambtswege” krijgt opgelegd, krijg je geen minuut opzegtermijn en geen cent opzegvergoeding – en bij een afzetting verlies je zelfs een flink deel van je pensioenrechten. Hetzelfde geldt als je zelf je ontslag indient: ook dan krijg je niets – al kun je nog de beste denkbare redenen inroepen, zoals pesterijen of een kwakkelende gezondheid. Als je (als contractueel in de private of publieke sector) langdurig ziek bent, loop je trouwens het risico dat je contract “wegens medische overmacht” wordt verbroken – waarbij je, nogmaals, geen recht hebt op een opzegtermijn of een opzegvergoeding.
Wie dit allemaal onrechtvaardig vindt, zal al snel te horen krijgen dat dit jammer is, maar dat er nu eenmaal economische noodzakelijkheden zijn: we willen de deur toch niet openzetten naar allerlei misbruik? Bovendien is het crisis en moeten we allemaal de tering naar de nering zetten. We kunnen ons nu toch geen foliekes veroorloven.
Behalve voor één categorie mensen…
Op 25 augustus jl. – toevallig wanneer de helft van de journalisten en commentatoren nog met vakantie was – verscheen er in het Belgisch Staatsblad de langverwachte ordonnantie waarmee de Brusselse Hoofdstedelijke Raad de Nieuwe Gemeentewet wijzigde. Deze bevatte een aantal veranderingen die al geruime tijd, in het kader van de politieke vernieuwing, werden aangekondigd, zoals een vermindering van het aantal schepenen (met mogelijkheid tot loonsverhoging…) en een cumulverbod. (Op zich al merkwaardig: alsof het schepenambt, waar geen specifieke bevoegdheden of taken aan zijn verbonden, een volwaardige dagtaak waar een (hoog) loon bij hoort. Maar dat is voer voor een andere discussie.)
Waar echter zowel de bevoegde minister Clerfayt (DéFi) en zijn meerderheid als de oppositie met geen woord in de pers over hebben gerept, is het gloednieuwe artikel 19/1 dat aan de Nieuwe Gemeentewet werd toegevoegd. Dat voorziet dat een burgemeester of schepen wanneer haar/zijn mandaat niet wordt verlengd maar ook wanneer zij/hij zelf ontslag neemt en medische redenen inroept, recht heeft op een uittredingsvergoeding, iets wat vroeger niet bestond. En het gaat niet zomaar om een zoethoudertje: het komt erop neer dat zij gedurende maximaal één jaar (één maand per jaar dat zij een mandaat hebben uitgeoefend) gewoonweg maandelijks zullen blijven worden doorbetaald.
Voor alle duidelijkheid: in tegenstelling tot parlementsleden bouwen burgemeesters en schepenen al ruim twintig jaar, sinds de invoering van het zogenaamde “suppletief sociaal statuut”, net als de meeste mensen recht op werkloosheidsuitkeringen op, net zoals zij, als zij ziek zijn, kunnen zij gewoon een uitkering van hun ziekenfonds krijgen. Dat is in het verleden reeds gebeurd. Een specifieke uittredingsvergoeding is dus volledig overbodig – tenzij misschien om de betrokkenen een zekere levensstandaard te garanderen die zij met een uitkering moeilijker zouden kunnen handhaven. (Voor alle duidelijkheid: wanneer de ex-mandataris ervoor kiest om een werkloosheidsuitkering aan te vragen, verliezen zij wel het recht op deze uittredingsvergoeding.)
Deze wijziging heeft ook tot gevolg dat een bevolking die er bij verkiezingen voor kiest het zittende college huiswaarts te sturen, daarvoor financieel zal worden gestraft. De Brusselse gemeentebesturen moeten dus allemaal minstens een miljoentje extra in hun begroting voor 2025 voorzien voor de bekostiging van hun politieke personeel. Dit terwijl zowat alle Brusselse gemeenten intussen klagen over begrotingstekorten en besparingen aankondigen, al dan niet gedekt door de gewestregering. Zo kondigde Schaarbeek, waar bevoegd minister Clerfayt titelvoerend burgemeester van is, dat het noodgedwongen zal moeten bezuinigen op het personeel. Schepen De Herde (eveneens DéFI) suggereerde in de pers al dat onderzocht kan worden of de gemeente het niet met wat minder schoonmaakpersoneel (de laagste looncategorie) kan doen: “Misschien schaffen we voor in de grote gymnastiekzaal bijvoorbeeld een robot aan.”…
Deze schaamteloze zelfbediening gaat echter verder dan de anekdotiek van de dorpspolitiek van Schaarbeek: het is symptomatisch voor niet alleen de Belgische bestuurscultuur, maar ook van een bepaald maatschappelijk model, waarin de massa grotendeels buiten het bestuur wordt gehouden, tenzij via “participatievergaderingen” die in de regel dienen om de reeds genomen beslissingen te legitimeren. De vraag die gesteld kan worden is: is besturen een specifieke bezigheid die losstaan van het dagelijkse leven van de massa en die in handen moeten worden gegeven aan een laag beroepspolitici, of is bestuur iets wat de gehele polis continu, ook op straat en in de werkvloer, zou moeten bedrijven – en, zo ja, hoe kunnen de maatschappelijke voorwaarden daartoe geschapen worden?