Zaterdag 21 oktober besloot de Spaanse regering onder het goedkeurende oog van de Europese Unie om artikel 155 van de Spaanse grondwet in werking te laten stellen door de senaat, waardoor het autonomiestatuut van de Catalaanse Autonome Gemeenschap (CAG) tijdelijk gedeeltelijk opgeheven wordt. Het doel is de regering van de CAG onder curatele te plaatsen of geheel of gedeeltelijk af te zetten en haar bevoegdheden te laten uitvoeren door leden van de regering van de Spaanse staat. In de praktijk heeft de Spaanse staat de autonomie van de CAG reeds een aantal weken geleden opgeheven door de bevoegdheden van het Catalaanse Ministerie van Economie en Financiën te kortwieken, door het te verbieden grote bedragen te over te dragen of af te halen van zijn rekeningen en het bevel over de Mossos d’Esquadra de facto over te dragen aan een kolonel van de Guardia Civil. Dit was echter onvoldoende om het referendum van 1 oktober over de eventuele onafhankelijkheid van de CAG tegen te houden.
De nieuwe maatregelen viseren de president van de regering van de CAG en het Ministerie van Bestuur, Publieke Administratie en Huisvesting, dat bevoegd is voor het communicatiebeleid en de Catalaanse openbare televisiezender Canal 3. Deze zender wordt verweten te veel positieve aandacht te geven aan de Catalaanse onafhankelijkheidsbeweging, aan het beleid van de Catalaanse regering, aan de repressie door het Spaanse repressieapparaat, enz. Het doel is een censuur in te voeren tegen alles (uitspraken, handelingen, manifestaties, debatten, etc.) wat ingaat tegen datgene wat mogelijk is binnen de Spaanse grondwet van 1978, de facto dus tegen alles (personen, organisaties, instellingen) wat pro-onafhankelijkheid is, in de eerste plaats de Catalaanse regering zelf en haar meerderheid in het Catalaans parlement.
Daaraan gekoppeld kunnen de ministers en ambtenaren worden afgezet van hun ministeries en vervangen. Binnen de zes maanden moeten dan verkiezingen worden uitgeschreven, waaraan blijkbaar partijen of lijsten die programmapunten naar voor schuiven die niet uitvoerbaar zijn binnen het kader van de grondwet van 1978 niet zouden mogen meedoen. Naast regelrechte censuur op de openbare media ziet het er naar uit dat er (opnieuw) een verbod komt op een hele reeks politieke partijen zoals de afgelopen decennia in Baskenland reeds het geval was. Eerder reeds werden op 16 oktober 2017 Jordi Sánchez, de voorzitter van de Assamblea Nacional Catalana (ANC) en Jordi Cuixart, de voorzitter van Òmnium Cultural, de twee organisaties die de massamanifestaties voor onafhankelijkheid organiseerden die de voorbije jaren plaatsgevonden hebben, preventief gearresteerd en opgesloten op beschuldiging van opruiing. En daarvoor werden op 20 september 2017 14 ambtenaren van de CAG gearresteerd wegens het uitvoeren van de opdrachten die ze gekregen hadden van democratisch verkozen politici in verband met het onafhankelijkheidsreferendum van 1 oktober 2017. Op 13 maart 2017 werden de ex-president van de Catalaanse regering Artur Mas, de ex-vicevoorzitster van de Catalaanse regering en ex-minister van Bestuur en Institutionele Relaties Joana Ortega, de ex-woordvoeder van de Catalaanse regering Francesc Homs en de ex-minister van Onderwijs Irene Rigau veroordeeld tot twee jaar onmogelijkheid om op te komen bij verkiezingen en het uitoefenen van openbare functies en een boete van € 36500 wegens het organiseren van een referendum over onafhankelijkheid (“participatief proces”) op 9 november 2014.
Daarmee sluit de Spaanse regering de vreedzame weg naar onafhankelijkheid hermetisch af met censuur, repressie, gevangenissen en mogelijk ook partijverbod.
Dictator Francisco Franco besefte wellicht reeds vanaf de jaren 1960 dat de Spaanse staat grotendeels geïsoleerd zou blijven en politiek gemarginaliseerd zou blijven als hij geen aansluiting vond bij het (economische) blok van van burgerlijke democratieën onder hegemonie van de VS dat in West-Europa ontstaan was na de Tweede Wereldoorlog. Daarom bereidde hij een langzame overgang voor naar een soort autoritair geleide parlementaire monarchie na zijn dood. Die zou geleid worden door Juan Carlos de Borbón. Eerst zou er nog een overgangsfase komen waarin admiraal Luis Carrero Blanco, eerste minister onder Franco, het proces verder kon uitwerken, begeleiden en eventueel bijsturen. De executie van Carrero Blanco door Euskadi ta Askatasuna (E.T.A) op 20 december 1973 en de dood van Franco op 20 november 1975 zorgden er voor dat Juan Carlos vroeger moest inspringen dan voorzien. Vele politici van het Franco-regime converteerden zich in de jaren 1975-1978 tot 'democraten', zo Manuel Fraga Iribarne, de minister van Informatie en Toerisme onder Franco die in 1979 de Allianza Popular oprichtte, de directe voorloper van de PP; Carlos Arias Navarro, oud-burgemeester van Madrid (1965-1973), laatste eerste minister onder Franco en eerste eerste minister onder Juan Carlos; Adolfo Suarez, tien jaar vertegenwoordiger geweest in de Cortes franquistas en vier jaar directeur van de radio en televisie onder Franco vooraleer eerste minister te worden van 1976 tot 1981; en José Maria Aznar, in zijn studentenjaren lid van het Frente de Estudiantes Sindicalistas (FES), de studentenorganisatie waaruit de Falange Española Independiente (FEI) zou ontstaan en waarin hij het officiële franquisme bekritiseerde omdat het volgens hem te veel afweek van het originele gedachtegoed van de stichter van de Falange José Antonio Primo de Rivera. Van een defrancoisering was allerminst sprake, laat staan van een bestraffing van de misdaden door de Franco-dictatuur begaan in de bijna 40 jaar dat ze aan de macht was. Spreken over wat gebeurd was tijdens de 'Spaanse Burgeroorlog' bleef taboe, de (vaak anonieme) massagraven uit die tijd bleven onaangeroerd, de daders van de door de fascisten begane misdrijven onaantastbaar. Op 15 oktober 1977 werd onder de regering van Adolfo Suarez een amnestiewet (Ley 46/1977) aangenomen die voor alle politieke (mis)daden die voor 15 december 1976 gepleegd werden (dus ook nog na de dood van Franco) amnestie verleende, zowel aan aanhangers van het Franco-regime als aan politieke tegenstanders ervan. Daardoor viel bv. het bloedbad van Gasteiz, Baskenland, waar de Gewapende Politie, onder verantwoordelijkheid van Minister voor Veiligheid Manuel Fraga Iribarne, op 3 maart 1976 op een bijeenkomst van stakende arbeiders schoot met vijf doden en 150 gewonden tot gevolg, ook onder deze amnestiewet. Franquistische organisaties bleven openlijk bestaan, tot de dag van vandaag.
Al in de jaren 1950 gaf de Spaanse Communistische Partij PCE – in tegenstelling tot anarchistische en nationalistische organisaties – de gewapende strijd tegen de dictatuur op en streefde ze naar wat ze zelf noemende “nationale verzoening” met het fascistische regime. De PSOE verliet onder druk van Felipe Gonzalez in de loop van de jaren 1970 haar marxistische uitgangspunten en integreerde zich in de West-Europese sociaaldemocratie. Voor deze partijen was de herinvoering van de monarchie in de Spaanse staat geen echt bezwaar. De PCE richtte zich naar het eurocommunisme en de PSOE naar de EEG. De nieuwe grondwet van 1978 bepaalde dat de Spaanse staat een gedecentraliseerde constitutionele monarchie zou worden met extra bevoegdheden voor de historische entiteiten maar evengoed dat er geen recht op afscheiding was en in artikel 2 dat “het leger garant staat voor de eenheid van de natie”. Toen de Baskische nationalisten in de jaren 1980 tegen dat regime in opstand kwamen werd Baskenland in de terminologie van de Guardia Civil omgedoopt tot de Zona Especial del Norte (ZEN) waar de Spaanse veiligheidsdiensten de bevolking als vijandig beschouwden, zich bijgevolg als bezettingstroepen gedroegen, terreur zaaiden, folterden en moordden (cfr. Rapporten van Amnesty International en de FIDH uit die periode). Het ziet er naar uit dat de CAG nu hetzelfde te wachten staat.
Weinigen in Vlaanderen weten dat ook Catalonië in de jaren 1980 van de vorige eeuw een gewapende bevrijdingsbeweging gekend heeft: Terra Lliure (TLl) (Vrij Land). Deze organisatie ontstond rond 1980 binnen één van de stromingen in de Partit Socialist d’Alliberament Nacional (PSAN) en nam strijders op van oudere organisaties zoals het Exèrcit Popular Català (EPOCA) en het Front d’Alliberament Català (FAC) die de gewapende strijd tegen de Franco-dictatuur voerden. Toen Àngel Colom i Colom in 1989 voorzitter werd van Esquerra Republicana de Catalunya (ERC) met een echt independentistisch programma zette hij onderhandelingen op touw met enerzijds Terra Lliure via onder meer de Crida a la Solidaritat, de Moviment de Defensa de la Terra (MDT) en de Comités de Solidaritat amb els Patriotes Catalans (CSPC) en anderzijds de PSOE regering van Felipe Gonzalez. Doel was dat in ruil voor het neerleggen van de wapens (in de praktijk vooral explosieven) er een amnestie en/of vervroegde vrijlating zou komen voor de TLl-gevangenen. In de jaren 1991-’92 ontbond de organisatie zich en vele militanten van TLl, de Crida, MDT, enz. werden opgenomen in de ERC. Toen de ERC na de verkiezingen van 2003 onder het voorzitterschap van Josep-Lluís Carod-Rovira een coalitieregering vormde met de PSC (Catalaanse sociaaldemocraten, gelieerd met de PSOE) en Initiativa per Catalunya Verds (een kartel van eurocommunisten en ecologisten) en een regering vormde die niets van het onafhankelijkheidsprogramma realiseerde zijn de meeste ex-militanten van TLl en de Crida vertrokken naar andere organisaties, een aanzienlijk deel naar de CUP.
In Baskenland heeft Arnaldo Otegi, ex-militant van Euskadi ta Askatasuna (E.T.A), als leider van Sortu (ex-Herri Batasuna, ex-Batasuna, ex-Euskal Herritarok, ex-Ekin, allemaal door de Spaanse staat verboden politieke partijen) hemel en aarde bewogen om de laatste lichting E.T.A-militanten ervan te overtuigen om hun wapens over te dragen aan de Baskische civiele samenleving. Dit gebeurde op 8 april dit jaar. Het proces, dat vele jaren duurde, verliep parallel met het toenemende succes van de Catalaanse onafhankelijkheidsbeweging, de jaarlijkse massamanifestaties voor onafhankelijkheid georganiseerd door de ANC en Òmnium Cultural, de overname van het onafhankelijkheidsprogramma door de Catalaanse regeringspartij Convergència Democràtica de Catalunya (CDC), de splitsing van het kartel Convergència i Unió (CiU) over het onafhankelijkheidsthema, de vorming van het onafhankelijkheidskartel Junts pel Sí en het stappenplan naar onafhankelijkheid dat door de nieuwe Catalaanse regering op 9 november 2015 werd aangenomen. Dit proces komt overeen met het proces dat E.T.A zelf voor ogen had met het Akkoord van Lizarra Garazi om het gewapende conflict in Baskenland om te vormen tot een louter politiek conflict door de belangrijkste Baskische nationale partij het onafhankelijkheidsprogramma te laten overnemen. Het Akkoord dat afgesloten werd op 12 september 1998 tussen alle Baskische nationale partijen (o.a. Euskal Herritarok, Abartzaleen Batasuna, Eusko Alkartasuna en de PNV), Ezkerra Batua (de Baskische vleugel van de eurocommunisten van Izquierda Unida) en een groot aantal organisaties uit het Baskisch middenveld (vakbonden, sociale organisaties, culturele organisaties, vredesorganisaties, milieuorganisaties, etc.) hield in dat alle ondertekenaars het Baskische recht op zelfbeschikking als uitgangspunt van hun actie zouden nemen voor de oplossing van het gewapende conflict. In “Sleutels voor de oplossing” staat: “Een onderhandelde oplossing brengt geen enkele dwang mee, respecteert de pluraliteit van de Baskische samenleving, geeft aan ieder project gelijke kansen, verdiept de democratie in de zin van aan de burgers van de Baskische natie het laatste woord te geven met betrekking tot haar toekomst en dat de beslissing gerespecteerd wordt door de staten. De Baskische natie moet het laatste woord hebben en de beslissing [nemen].”
We zien nu dat een dergelijk vreedzaam politiek proces hermetisch geblokkeerd wordt door het regime van 1978, blijkbaar met goedkeuring van van de EU. Het beleid ligt wel in de lijn van de politiek die rechtse politici altijd gevoerd hebben in de Spaanse staat. In 1934 zei José Calvo Sotelo (van 1925 tot 1930 minister van Financiën onder de fascistische dictatuur van Miguel Primo de Rivera en oom van Leopoldo Calvo Sotelo junior die eerste minister zou worden van de Spaanse monarchie in 1981-1982) :”We worden bedreigd door twee hordes: een antikatholieke horde en een antipatriottische. Ik raad twee manieren aan om met hen om te gaan. Tegen de goddeloze horde: tolerantie, aantrekken, overtuigen, nooit kracht. Maar tegen de antinationale horde, tegen hen die de eenheid willen verdelen die door honderdduizenden voorouders opgebouwd is, is er maar één oplossing: in de jonge generaties een gevoel van kracht en onverzettelijkheid inprenten, hun laten weten dat, als ze zich willen afscheiden van Spanje, politieke en economische onafhankelijkheid alleen bereikt zal worden door wapengeweld.” Het Spaanse regime en de EU spelen anno 2017 opnieuw met vuur.