50 jaar na “mei ‘68” kon het moeilijk anders dan dat er her en der artikels, interviews, essays, enz. opduiken om dat bekende/memorabele/beruchte en tevens sterk controversiële jaar met zijn evenementen in herinnering te brengen of te herdenken. Jammer maar onvermijdelijk zien we daarbij ook regelmatig een vertekening van wat er echt in 1968 en bij uitbreiding in de jaren daarvoor gebeurde, een eenzijdige belichting, het weglaten van belangrijke aspecten, enz. Dit is ook het geval met het kerstessay van mei ‘68-boegbeeld in Leuven Paul Goossens “1968, het jaar dat niet sterven wil”.
Paul Goossens verengt de contestatiebeweging in de jaren 1960 tot mei ‘68. Maar deze beweging begon al in de vroege jaren ‘60 of zelfs in de jaren ‘50, in de eerste plaats als een culturele beweging, het in vraag stellen van fatsoensnormen (jongs met lang haar, meisjes met minirokken), van gezagsinstellingen en hun normen (autoriteit van de Kerken -talrijke seminaristen, priesters, paters en nonnen traden uit –, het leger, de staat), van culturele normen (gebruik van progressieve spelling, nieuwe muziekvormen zoals rock-’n-roll, het naar voren schuiven van nieuwe waarden als persoonlijke vrijheid, respect voor de natuur, solidariteit met de zogenaamde Derde Wereld, interesse voor kleinschalige traditionele samenlevingen, vrije seks buiten het huwelijk). In de VS was er het protest tegen de niet-verklaarde oorlog in Vietnam, in Duitsland, Frankrijk, Italië en Nederland voor maatschappelijke hervormingen en economische democratie, in Tsjecho-Slowakije, Polen en Mexico voor politieke vrijheid. Het Duits-Franse boegbeeld van mei ‘68 Daniël Cohn-Bendit vat het als volgt samen: “De generaties na de Tweede Wereldoorlog hebben aan de machthebbers van toen gezegd: de wereld die jullie opgebouwd hebben, de samenlevingen zoals jullie die domineren komen niet meer overeen met de manier waarop wij willen leven, met onze idealen van rechtvaardigheid en gelijkheid. Wij hebben andere utopieën.” (Le Soir, 9 januari 2018) Deze generaties werden hierin geïnspireerd en begeleid door een aantal intellectuelen van uiteenlopende ideologische inspiratie die na twee wereldoorlogen tot het besluit gekomen waren dat de westerse cultuur totaal gecorrumpeerd was en ofwel volledig getransformeerd moest worden of vervangen diende te worden door een ander model, met name het socialistische. De meest spraakmakende boegbeelden waren Martin Luther King, Jean-Paul Sartre, Louis Althusser, zijn leerling Michel Foucault, Herbert Marcuse, Simone de Beauvoir, Nicos Poulantzas, Malcolm X. Kleinere boegbeelden in Vlaanderen waren de professoren Jaap Kruithof, François Houtart, Etienne Vermeersch, enz.
Het was de periode van de nationale bevrijdingsbewegingen: het Front de libération nationale in Algerije, dat vocht tegen het Franse koloniale regime en in 1962 met de Akkoorden van Évyan (Évian) de onafhankelijkheid kon afdwingen, het Front national de libération du Sud Viêt Nam (“Vietcong”), opgericht in 1960, de bevrijdingsbewegingen die vochten tegen de de Portugese koloniale regimes in Guinee-Bissau, Angola en Mozambique, enz. Het was ook de periode waarin het ANC in Zuid Afrika zijn gewapende vleugel Umkhonto we Sizwe (de Speer van de Natie) op poten zette onder leiding van zijn leider Nelson Mandela. Door Palestijnse revolutionairen werd het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (PFLP) opgericht (11 december 1967), dat begin ‘68 reeds over enkele duizenden fedayien beschikte. In de slag van Karameh (21 maart 1968) slaagden het gezamenlijke Palestijnse verzet en het Jordaanse leger er voor het eerst in een militaire overwinning op de zionistische aanvallers te behalen (volgens de zionistische historicus Benny Morris werden 33 leden van het “Israëlische” leger gedood en 161 gewond, 27 “Israëlische” tanks buiten werking gesteld waarvan er 4 werden achtergelaten, 6 gepantserde voertuigen vernietigd en 2 “Israëlische” jachtvliegtuigen neergehaald). In Bretagne was in 1963 het Front de liberation de la Bretagne (FLB) opgericht, dat in juni 1966 met een bomaanval op een belastingkantoor in Sant-Brieg (Saint-Brieuc) zijn gewapende operaties startte. In de Spaanse staat gistte het verzet tegen de fascistische dictatuur van Franco. In Baskenland bereidde Euskadi ta Askatasuna (ETA), als dusdanig opgericht in 1959, zijn eerste gewapende operaties voor (zomer 1968), die er zouden toe leiden dat de Franco-dictatuur vroeger dan gepland een transitie naar een burgerlijke democratie in de Spaanse staat moest toestaan. In Catalonië zouden het Front d’Alliberament Català (FAC) (opgericht in 1969) en het Exercit Popular Català (EPOCA) (opgericht in 1970) het licht zien. Op Cuba was er het nieuwe experiment om een socialistische maatschappij uit te bouwen met de Argentijnse arts Ernesto “Che” Guevara als boegbeeld en prototype van de guerillero-vrijheidsstrijder. De revolutionair was minister geweest in de revolutionaire regering maar was vertrokken om zelf nieuwe revoluties op te starten in Afrika en Zuid-Amerika. In 1967 werd hij in Bolivia gevangen genomen en er op 9 oktober op bevel van de CIA geëxecuteerd. De Franse existentialistische filosoof Sartre omschreef Guevara als “de volledigste mens van zijn tijd”. In alle westerse staten vonden er soms grootschalige protestbetogingen plaats tegen de Amerikaanse inmenging in Vietnam en de onverklaarde oorlog die de VS er voerde. Op 31 januari lanceerde de Vietcong en het Vietnamees Volksleger het Tet-offensief waarbij 80.000 manschappen werden ingezet om een 100-tal steden in Zuid-Vietnam in te nemen. Militair werd het geen succes maar het bracht de Amerikaanse bezettingstroepen in paniek en op 16 maart vermoordden Amerikaanse soldaten tussen de 400 en 500 Vietnamese burgers in het dorp Song My. Dit lokte massale protestdemonstraties uit in de VS, West Europa en Japan.
Op politiek vlak uitte de contestatie zich in burgerlijke democratieën als emancipatiebewegingen. In de VS met de zwarte burgerrechtenbeweging (Martin Luther King werd op 4 april 1968 vermoord) met o.a. uitlopers in de Black Power Movement en zelfverdedigingsmilities in de zwarte ghetto’s die op hun beurt uitmondden in de oprichting van de Black Panther Party for Self Defence in oktober 1966, al gauw gevolgd door de inheemse Red Power Movement die kristaliseerde in de American Indian Movement (AIM). In de graafschappen van Ierland onder de Britse bezetting was er de Ierse burgerrechtenbeweging die opkwam voor gelijke rechten voor de katholieke pro-Ierse burgers. In januari 1967 werd er de Northern Ireland Civil Rights Association (NICRA) opgericht. Zij zou geleidelijk aan overgaan van het schrijven van brieven naar protestmanifestaties die botsten op de repressie van pro-Britse loyalistische knokploegen en uiteindelijk het officiële Britse repressieapparaat. Uiteindelijk zouden lokale militanten er de officiële Republikeinse beweging overnemen en haar vanaf de nazomer 1969 militair reorganiseren in het IRA. In dezelfde lijn ontwikkelde zich de Vlaamse emancipatiebeweging tegen de achterstelling van de Vlamingen en Vlaanderen binnen het Belgische staatsbestel en zijn instellingen. De Vlaams-nationale auteur Valère Depauw publiceerde in 1962 zijn roman “Breiz Atao” over de nationale beweging in Bretagne en in 1964 “Opdracht in Guernica” over de Baskische nationale bevrijdingsbeweging. De specifiek Vlaamse strijd van “Mei ‘68” vond hoofdzakelijk plaats in 1966 en ‘67 rond de strijd voor “Leuven Vlaams”. Paul Goossens heeft het daar moeilijk mee. Maar in feite was de beweging rond Leuven Vlaams en dan in het bijzonder de studentenagitatie , een heropnemen en voortzetten van het eisenprogramma dat al in de derde Mars op Brussel (1962) naar voor was gebracht. In het tweede deel van zijn essay “Ongewenst kind van vele vaders” (DS, 27/12/17), laat Goossens uitschijnen dat de studentenbeweging voor de splitsing van de tweetalige katholieke universiteit te Leuven er eigenlijk buiten de Vlaamse Beweging gegroeid is en de splitsing er gekomen is ondanks de Vlaamse Beweging. Dit is een loopje nemen met de waarheid. De grootste studentenorganisatie in Leuven was op dat moment het Katholiek Vlaams Hoogstudenten Verbond (KVHV) waarvan in het academiejaar 1966-’67… Paul Goossens praeses was. Maar Goossens, ondertussen na hoofdredacteur van De Morgen geweest te zijn ook een tijdje hoofdredacteur van de Christen Democratische Omroep en eurofiel, neemt wel meer een loopje met de historische realiteit. Zo schrijft hij in hetzelfde essay dat “De Volksunie surfend op de hype van ‘68, in 1971 met 18,8% van de stemmen haar top bereikte”. De werkelijkheid is dat de VU sedert het begin van de jaren ‘60 aan een scherpe groei begonnen was waarbij verkiezing na verkiezing grotere brokken uit het electoraat van hoofdzakelijk de toen nog niet gesplitste CVP-PSC afgesnoept werden: in 1958 haalde de VU 1 verkozene, in ‘61 5 verkozenen, in ‘65 12 verkozenen om in 1968 20 verkozenen te behalen en in ‘71 uiteindelijk 21 verkozenen.
Goossens schrijft dat er zonder de Belgische bisschoppen en hun roerganger kardinaal Suenens, zonder hun beruchte mandement van 13 mei ‘66, waarschijnlijk geen Vlaamse contestatie geweest was. In ieder geval is het academiejaar 1965-’66 geopend met een spectaculaire protestmanifestatie van de Vlaamse studenten waarbij ze met duizenden de academische openingsstoet “met de rug bekeken”. En in het nummer van 3 november 1965 van L’Ergot, het blad van de Association générale des étudiants francophones de Louvain, had de Franstalige secretaris-generaal van de KUL, professor Woitrin, verklaard: “Over 20 jaar bevindt de bewuste driehoek [Leuven-Brussel-Waver] zich in het gebied van Groot-Brussel. Deze expansie in driehoeksvorm van de Universiteiten van Leuven moet thans worden geïntegreerd in een algemener plan van ruimtelijke ordening voor het toekomstige zeer grote Brussel.” De secretaris-generaal van de KUL bevestigde dus dat de universiteit een cruciale rol te spelen had in de verfransing van Nederlandstalig Brabant.
Het mandement van de Belgische bisschoppen is er precies gekomen als een kortzichtige poging om de opmars van de VU te stuiten door over een van de belangrijkste mobilisatiethema’s, nl. de tweetalige universiteit te Leuven, een bisschoppelijk besluit te vellen dat voor alle katholieken in theorie onaanvechtbaar was. Ze lieten er dan ook geen twijfel over bestaan in hun verklaring van 13 mei 1966: “De idee van twee katholieke universiteiten in ons land, zelfs mocht dit financiëel of politiek verwezenlijkbaar zijn, wordt door ons afgewezen. […] Wij menen dat alles bij elkaar de gekozen oplossing de beste is. Deze beslissing staat definitief vast en kan niet meer in vraag worden gesteld.” Het was een “verordening” voor alle werknemers van de universiteit zowel academisch, wetenschappelijk als administratief personeel. Voor studenten die eventueel dit standpunt niet zouden kunnen onderschrijven schreven de bisschoppen: “zij moeten zelf de gevolgen trekken uit de door hen gedane keuze.” Natuurlijk botste dit frontaal met de geest van van de contestatiebeweging die al jaren in opmars was maar evenzeer met de lange traditie van antiklerikalisme dat in het toen nog overwegend katholieke Vlaams-nationalisme leefde: het KVHV reageerde op het mandement van de Belgische bisschoppen met een verklaring waarin gesteld werd dat het ging om “de meest flagrante miskenning van de Vlaamse eisen, door de Belgische kerkelijke overheid sinds het rondschrijven van kardinaal Mercier in 1906”. In plaats van de discussie te sluiten hadden ze de contestatiebeweging en de Vlaamse Beweging in het bijzonder hopen munitie gegeven. De acties, de voorstellen de betogingen en manifestaties bleven doorgaan tot op 15 januari 1968 de Vereniging van Vlaamse Professoren (VVP) afdeling Leuven een communiqué publiceerde waarin het recentste plan van het Franstalige deel van de Leuvense universiteit voor “uitbreiding” (en dus niet voor overheveling) werd verworpen en de volledige overheveling van Leuven-Frans werd geëist. De professoren riepen 1) de Vlaamse parlementsleden op om de toelagen voor 1968 voor de Franstalige afdeling niet goed te keuren, 2) de katholieken op zich niet te laten chanteren door zogenaamde religieuze motieven en 3) de studenten op dat “hun rechtmatig verzet zeer hard zou zijn”.
Op 17 januari werden de ruiten van de bureaus van de Franstalig prorector ingegooid, het meubilair en archief uit de universiteitshallen in brand gestoken en straten opgebroken. In eerste instantie werden 150 studenten gearresteerd waaronder KVHV-praeses Dauwe en SVB-voorzitter Goossens. Later zou het aantal gearresteerden stijgen tot 1300. Enkele dagen later kondigde de VVP Leuven zich solidair met de acties van de studenten en kondigden de Vlaamse professoren aan dat ook zij voor een week in staking zouden gaan. OP 24 januari diende VU-volksvertegenwoordiger Maurits Coppieters een wetsvoorstel in dat er toe strekte de taalwetgeving door te trekken tot het hoger onderwijs en dus Franstalig onderwijs aan de gesubsidieerde KUL te verbieden. Het voorstel haalde een zeer ruime meerderheid van 105 stemmen voor, 7 tegen en 17 onthoudingen van de PSC. Op Guy Cudell en Ernest Glinne na nam niemand van de BSP-PSB aan de stemming deel. PSC-er Vanden Boeynants hield de boot af een stelde dat het aan de academische overheid was om voorstellen te doen. Op 6 februari hield CVP-volksvertegenwoordiger Jan Verroken zijn zoveelste interpellatie over de Leuvense kwestie waarin hij namens de Vlaamse CVP'ers vroeg “dat de taalwetgeving zou worden doorgetrokken naar het hoger onderwijs, wat niet alleen de overheveling van Leuven-Frans naar Wallonië zou meebrengen maar ook de verdubbeling van de Brusselse universiteit. De BSP eiste een onmiddellijk antwoord van de regering. Premier Vanden Boeynants vroeg een dag uitstel. Maar ‘s anderendaags verklaarden de Vlaamse CVP'ers zich niet akkoord met de voorgenomen verklaring waarin er geen vermelding was van een overheveling. De Vlaamse ministers namen ontslag waarop Vanden Boeynants niets anders kon dan het ontslag van zijn regering aanbieden. In juli 1968 kwamen de nieuwe regeringspartners CVP-PSC/BSP-PSB overeen om Leuven-Frans over te hevelen naar Wallonië en op 17 juli volgde de “inrichtende macht” met haar uiteindelijke instemming.
De hele contestatiebeweging van jongeren en studenten in de jaren ‘60 loopt in Vlaanderen parallel met de agitatie voor culturele en sociaal-economische gelijkberechtiging van de Vlamingen in de Belgische staat. Toen de Vlaamse studenten vanaf 1966 “We shall overcome” begonnen te zingen op hun manifestaties hadden ze daar – in tegenstelling tot wat Goossens nu schrijft – goede redenen voor. Op de 100 werklozen waren er 70 Vlamingen. Van de rijkssubsidies voor wetenschappelijk onderzoek ging er in de periode 1959-’61 19,7 miljoen BF naar de Nederlandstalige onderzoekers en 53,5 miljoen BF naar de Franstalige onderzoekers. Het toekomstige Vlaamse Gewest bezat met 51% van de bevolking 44,6% van de koopkracht en de Walen met 33,6% van de bevolking 33,8% van de koopkracht omstreeks 1960 (bron: Compromis des Socialistes, 1962). Hieruit blijkt dat de Brusselse waterhoofd met 15,4 % van de bevolking 21,6 % van de koopkracht bezat. De 10 arrondissementen waar het gemiddelde loon het laagste was bevonden zich allemaal in Vlaanderen terwijl 9 van de 10 arrondissementen met het hoogste gemiddelde loon zich in Wallonië bevonden, met Antwerpen als uitzondering. 40% van de studenten waren Vlamingen terwijl zij 60% van de jeugd in de Belgische staat uitmaakten. In Zwartberg moest een winstgevende steenkoolmijn dicht om het “evenwicht” te bewaren met Wallonië waar veel oude mijnen gesloten werden. Op 31 januari 1966 werd te Zwartberg door Belgische rijkwachters op stakende en manifesterende mijnwerkers geschoten, er vielen tientallen gewonden, Jan Latos werd onmiddellijk gedood en Valère Sclep werd dodelijk getroffen en overleed later op de dag. De verantwoordelijke minister van Binnenlandse Zaken was BSP'er Fons Vranckx.
Het “Walen, Go Home” dat de Leuvense studenten meedroegen in hun betogingen was dus geen Vlaamse echo van het “Juden raus” zoals Goossens schrijft maar de Vlaamse echo van de onafhankelijkheidsstrijders van het FLN in Algerije en de Vietcong in Vietnam. De Waalse PSC'er Jean Duvieusart, jarenlang CVP-PSC-minister geweest, verklaarde in 1968 in de Commissie Binnenlandse Zaken van de Kamer nog: “Un Wallon qui apprend le flamand est un Wallon dénaturé” [Een Waal die Vlaams leert is een ontaarde Waal]. Veel van deze “Walen” die aan de KUL studeerden waren helemaal geen Walen maar dochters en vooral zonen van de franskiljonse burgerij in Vlaanderen die in Vlaanderen al sedert de middeleeuwen het Frans gebruikt om zich, in navolging van de adel, te onderscheiden van het gewone volk. “Walen, Go Home” was dus een scherpe uiting van klassenbewustzijn.
49 jaar geleden, nam de journalist Jos de Man een lang interview af met Paul Goossens en Ludo Martens als stichters-vertegenwoordigers van de Studenten Vak Beweging (SVB). Dit werd in 1969 in progressieve spelling bij Manteau uitgegeven in de publicatie ”Het gevecht met de Mannon, intervieuws met kontesterende studentenleiders in West Europa”. We geven de toenmalige SVB-leiders zelf het woord. Jos de Man stelt de vraag: “Welke is de ideologiese start van de SVB geweest?” Daarop antwoordden Goossens en Martens: “De ideologiese start is niet door auteurs gegeven. In een eerste stadium zijn enkele mensen gaan nadenken over wat in Leuven was gebeurd in 1966. Na een jaar tradisionele agitasie van vlaamse kringen, Davidsfonds, Vlaamse Volksbeweging, Katholiek Vlaams Hoogstudenten Verbond, was hier plotseling een uitbarsting die niemand had voorzien en waar niemand iets van begreep. Men was helemaal niet in staat te zien wat dat inhield, wat de mogelijkheden waren. Gedurende vijf, zes dagen waren er iedere nacht vijf zesduizend mensen op straat, werd er vrij zwaar gevochten met de polisie, in een reaksie tegen al wat men reaksionair noemde en dat ging dan van de straat over de reaksionaire klerus naar bepaalde vormen van reaksionair gezag. Die schok is buitengewoon hevig geweest gedurende die week na 13 mei 1966. Na die konkrete strijd zijn we hier met een aantal mensen gedurende de vakansie gebleven. We hadden niets meer te doen, we waren bijna gedwongen om na te denken. We maakten plannen voor het volgende jaar en zo zijn we stilaan gekomen tot diskussies over de grond van de zaak. We liepen al de vlaamse bewegingen af die aan het werk waren met ons en we stelden de limieten vast van al die bewegingen. Als je zo een twintig vergaderingen had bijgewoond van zogezegde progressieve Vlamingen zag je dat het eigenlijk allemaal holle zakken waren, dat men woorden uitkraamde en formules aankleefde maar eigenlijk niet vooruit kwam. Men was in een tradisionele woordenvloed verstikt. We zijn dan op iets anders gaan denken. En zo zijn we tot temata gekomen als de arbeiders en demokratisering. Dingen die zeer algemeen en abstrakt waren voor ons. We wilden Leuven Vlaams, dit wil zeggen we wilden dat het vlaamse volk aan de universiteit zou komen. Maar bij de vlaamse bewegingen ging dat nooit verder dan die zeer abstrakte kreten. Men wist nooit wie het volk was. Wij zijn de eerste geweest die de vraag stelden wie is het volk. Zijn dat de Vlaamse bankiers die hun vet reeds gesmeerd hebben en die nu zitten te wachten op de sprong naar de hoge elite? Was dat het vlaamse volk? Een groot deel van de vlaamse beweging dacht van ja. Maar wij vonden dat het vlaamse volk niet de vlaamse bankiers moesten zijn die vlaams praten maar op precies dezelfde manier hun vet smeren als de franssprekende bankiers. We wij gaan denken aan de arbeiders. Dan zijn wij de stelling gaan poneren dat Leuven Vlaams er moest komen voor het gewone volk, voor de arbeiders. Dat was nog helemaal niet concreet maar het sloot ergens aan bij een van de vlaamse beweging. Want het is niet zo dat SVB apart is gegroeid, los van de vlaamse beweging. Er zijn in de Vlaamse Volksbeweging, Davidsfonds, VNSU, grote groepen die zochten naar de arbeiders, en die dus niet waren aan Vlaamse galadinees te gaan zitten. Wij hebben teoretiese teksten geformuleerd, over de arbeiders, over een sisteem dat ten dienste zou staan van de arbeiders , dat hen op de eerste plaats stelt, dat alle machten kapot maakt. Dat was de eerste ideologie. Het was zeer mooi en idealisties maar viel eigenlijk een beetje buiten de reaiteit. Meestal stelt men het nu voor alsof we dat gehaald hebben uit Marx, maar er was niemand van ons die ooit maar een letter van Marx of Lenin of van wie dan ook gelezen had. We hebben eerst zelf een weg afgelegd en bepaalde problemen gesteld. En toen zei men dat we marxisten en leninisten waren. We zijn op den duur zodanig voor marxist en leninist verweten dat we de geschiedenis zijn gaan bestuderen en dat we gingen kijken wat die Marx eigenlijk geschreven had. Dus pas een jaar of anderhalf jaar later zijn we in contact gekomen met de analise van de arbeidersbeweging. In die arbeidersbeweging hebben we het werk gezien van revolusionaire leiders als Marx en Lenin en Mao Tse Toeng. We zagen dat de problemen waar we nu mee bezig zijn al rezen in Duitsland, bij het begin van deze eeuw, in Frankrijk in de jaren ‘70, dat die al allemaal geanaliseerd zijn. Daarom zijn wij die auteurs gaan bestuderen om te zien hoe zij die moeilijkheden hebben opgelost. De teorie heeft dus alleen als funksie gehad ons, in onze strijd voor het vlaamse volk, de toestand beter te leren begrijpen.”
Mei ‘68 ging aan de Belgische sociaaldemocratie volledig voorbij. Louis Tobback getuigd daarover: “Ik vergaderde in ‘68 elke maandag met een partijbureau van zo’n dertig mensen, werklieden en bedienden. Hun kon het geen fluit schelen wat er aan de katholieke universiteit gebeurde: “Dat is een zaak van de kattekoppen, dat ze het onder elkaar uitmaken.”” (Humo, 24 april 2018) Guy Vanschoenbeek schreef hierover in het herdenkingsnummer voor 25 jaar mei ’68 van de “AMSAB Tijdingen” het volgende: “ De sociaaldemocratie was in de jaren zestig van basis tot top letterlijk een oude partij, waar gepensioneerden belangrijker werden geacht dan de jonge generatie: de BSP werd door de woelige jaren zestig gecoacht door een gerontocratie van mensen die vaak hun sporen hadden verdiend in het verzet en de onmiddellijke naoorlogse wederopbouw of zelfs hun loopbaan waren begonnen in de jaren dertig, 25 tot 30 jaar voor ’68. Voorbeelden hiervan zijn legio: Van Acker, Major, Van Eynde, Anseele [jr.]. Hun travaillistisch “materialisme” – lees zelfs biefstukkensocialisme- dat ongetwijfeld voor vorige generaties heilzaam was geweest stond haaks op de pre-ecologische kritiek op de consumptiemaatschappij die zo typisch was voor de generatie van de jaren zestig. En er was de persistentie van het ouderwetse anticlericalisme [hij bedoelt anti-godsdienstigheid] dat aan de basis en in de ‘hearts and minds’ van de sociaal-democraten zeker niet begraven was door het schoolpact: papenvreterij en een virulent anti-tsjevendiscours bleef een populaire sport in de volkshuizen. Die mentaliteit vervreemde sociaal-democratie van de nieuwe generatie “ontkerstenende” jongeren van katholieken huize. De generatie militanten en leiders die uit het verzet en de Koude Oorlog kwamen waren bovendien de unitaristische “laatste Oude Belgen” en Atlantisten, lees zelfs anticommunisten. Al te zware kritiek op onze oude bondgenoot en bevrijder, de USA, werd ook in sociaal democratische middens als ongepast ervaren, bijvoorbeeld rond Vietnam. Flamingantisme werd vaak gezien als “zwartzakkerij”. Van samenwerking met agenten van Moskou of Peking kon geen sprake zijn en na de breuk in 1963 was de jacht op de “entristische” trotskisten open verklaard. Laatste opvallend kenmerk van de sociaaldemocratie in de jaren zestig: het socialisme in BSP en ABVV was een mannenzaak, en de woorden van Louis Major die ooit Nelly Maes in het parlement toeriep “vrouwen moeten niet zoveel praatjes maken” staan symbool voor de sociaaldemocratische cultuur inzake relaties tussen de seksen. De tweede feministische golf ging haast integraal aan de sociaaldemocratie voorbij. Antigauchisme en anticommunisme, unitarisme en atlantisme, antifeminisme: het zijn de trieste kenmerken van de sociaal-democratie in het decennium.” (AMSAB Tijdingen, lente 1993)
Het antifeminisme van de BSP, die pas in 1978 offcieel zelfstandig van de PS(B) zou worden, werd geleidelijk verlaten en vervangen door de corruptie: de Ibramco-affaire (1973) die de kop kostte aan BSP-minister van Economische Zaken Henri Simonet en het RTT-schandaal dat de kop kostte aan BSP-minister Edward Anseele jr. en samen de rooms-blauw-rode regering Leburton II deden vallen in 1973; het Agusta-schandaal dat aan NAVO secretaris generaal Willy Claes de kop kostte toen bleek dat hij in 1988 als minister van Economische Zaken betrokken was bij de keuze voor Augusta-helicopters nadat dat bedrijf smeergeld had betaald waarvan een deel in de kas van de SP terecht kwam.
Belgicistisch politiek links, in concreto de Vlaamse sociaaldemocratie, is er niet in geslaagd om het sociale en fiscale beleid transparant en efficiënt te organiseren in de decennia dat het mee aan de macht was in de Belgische staat. Ondertussen heeft het ook nagelaten om de strijd aan te binden met het neoliberalisme zowel in Vlaanderen, in de Belgische staat als op EU-niveau. Sinds de jaren ‘80 heeft de Vlaamse sociaaldemocratie mee overheidsbedrijven geprivatiseerd, pensioenen naar de beurs verplaatst en controle op de financiële markten afgebouwd. Antikapitalistische structuurhervormingen waren niet aan hen besteed zelfs niet op het moment dat met de beurscrash van 2008 het kapitalistische systeem in al zijn voegen kraakte. Hetzelfde geldt voor Groen. Niet te verwonderen dat deze “linkse” partijen in de eerste verkiezingen na 2008 samen slechts 22% van de stemmen haalden bij de verkiezingen in juni 2009. Ondertussen zijn ze er niet op vooruitgegaan.
Op het moment dat de grootste exponent van de Vlaamse Beweging, de N-VA, zich nestelt in de warandes van het Franse, Amerikaanse, Duitse, Indische en Chinese grootkapitaal, zijn de woorden van Paul Goossens en Ludo Martens uit 1968 brandend actueel. Wie is het Vlaamse volk? Vallen de belangen van het Vlaamse volk samen met de belangen van de Vlaamse bankiers of Vlaamse grootondernemers? Bij nadere analyse blijkt dat niet zo te zijn. Op deze 1 mei 2018 is de motivatie van de militante studentenbeweging in de jaren 1966-1968 uiterst relevant en moet tot voorbeeld en inspiratie strekken van alle huidige sociale bewegingen in Vlaanderen.