Michel Daerden, Minister van Financiën in de Belgische regering voor de PS (volgens sommigen nochtans de laatste reddingsboeien voor links in Vlaanderen) heeft reeds voor de aanvang van de nationale conferentie voor de pensioenen aangekondigd dat we, om de pensioenen te kunnen blijven financieren, gemiddeld drie jaar langer moeten gaan werken. Daarmee schaart hij zich achter de stellingen die reeds jaar en dag door patronale organisaties, maar ook door burgerlijke media en economen, worden ingenomen aangaande een verhoging van de pensioenleeftijd.

Op het eerste zicht lijkt het een logisch en zelfs sociaal voorstel: aangezien het aandeel ouderen in de bevolking stijgt, zouden we allen een tandje moeten bijsteken om de uitkeringen en pensioenen van wie niet meer kan werken te betalen. Het is dan ook gemakkelijk om wie daar kanttekeningen bij plaatst, af te schilderen als kortzichtige verdedigers van het eigenbelang. Het is wat syndicalisten sowieso al sinds enige decennia overkomt in het depolitiserende neoliberale discours: ze worden voorgesteld als verdedigers van een belangengroep zoals er zovelen zijn, i.p.v. als voorstanders van een alternatieve maatschappelijke logica – en al te vaak schikken zij zich ook in deze rol.

 

Een merkwaardige situatie

Nochtans is dit niet zo evident als het wel lijkt. Wie de moderne geschiedenis erop nagaat, ziet immers dat er een structurele tendens is tot verhoging van de productiviteit. Eenvoudig gezegd: eenzelfde productie vergt, naarmate je verder gaat in de tijd, steeds minder arbeid. (Om hetzelfde te maken wat je vroeger maakte, moet je steeds minder lang werken.) Deze tendens werd nog versterkt met de nieuwste technologische revolutie (de informatica), die informatieverzameling en informatieverspreiding aanzienlijk heeft vergemakkelijkt. Gezien de steeds hogere productiviteit, betekent een vergrijzende bevolking nog niet per definitie een bedreiging: er is immers ook steeds meer te verdelen. Een inkorting van de arbeidsduur lijkt zelfs vanzelfsprekender dan een verlenging. Wat is er dan aan de hand?

 

Waar is dat geld naartoe?

We leven echter niet in een bestel warin productie dient ter bevrediging van de behoeften van de gemeenschap: zij staat veeleer in functie van een streven naar almaar stijgende accumulatie van kapitaal. Kort gezegd: er wordt niet gewerkt opdat iedereen eten, kleren en (want dat is met de huidige stand van zaken zeker mogelijk) comfort zou hebben, maar om ervoor te zorgen dat een beperkt antal mensen steeds meer winst kan incasseren. Een deel van die winst wordt dan terug in de bedrijven geïnvesteerd opdat deze nog meer zouden produceren en winst genereren, maar dit gaat slechts om een beperkt en krimpend deel van de winst. Zo stegen de winsten in de hoogontwikkelde kapitalistische landen in 2005 met 5,5%, maar de investeringen slechts met 2%. De rest werd voornamelijk gebruikt als dividend voor de aandeelhouders. Het alternatief – dit gebruiken voor het goed van de gemeenschap, als investering in duurzame en nuttige productie, onderwijs of gezondheidszorg – is binnen dit bestel uiteraard te gek voor woorden.

 

Maar dit is niet de enige ‘roof’: ook publiek geld wordt aan dit winstbejag opgeofferd, via fiscale fraude (de inefficiëntie van de belastingsdiensten is ondertussen legendarisch en doet zelfs kwaad opzet vermoeden) maar ook via fiscale gunstmaatregelingen. Zo heeft de notionele intrestaftrek Vlaanderen en Wallonië tot twee miljard euro gekost. Niettemin behandelen slechts 5 van de 115 voorstellen in Daerdens groenboek ook effectief over het zoeken naar nieuwe inkomsten.

 

Tegelijkertijd wordt ons echter verteld dat er geen geld zou zijn voor de pensioenen (en andere onderdelen van de sociale zekerheid of extra investeringen in openbare nutsvoorzieningen), en worden we aangespoord om zoveel mogelijk aanvulling (en straks vervanging?) te zoeken in de tweede en derde peilers. Er wordt gepoogd om ons pensioenstelsel geleidelijk aan te wijzigen van één gebaseerd op het herverdelingsprincipe (de werkenden van nu zorgen voor de pensioenen van de ouderen van nu) naar één gebaseerd op het kapitalisatieprincipe (tijdens de loopbaan spaart men voor z’n latere pensioen), waarbij beide principes natuurlijk nooit in zuivere vorm toegepast worden of zijn toegepast geweest. Omdat de pensioenen via de overheid onzekerder zouden zijn geworden, wordt ons dus aangeraden hen toe te vertrouwen aan banken en private pensioenfondsen, en dus aan de luimen van de nog veel onzekerdere beurs. Wie kan dit nog verdedigen na de verdieping van de crisis van 2007? Het financiekapitaal en de mondiale industriële groepen, met rechtstreekse toegang tot grotendeels gedereguleerde mondiale kapitaalmarkten, zullen er misschien wel bij varen, maar of hetzelfde geldt voor de modale Vlaming is ten zeerste de vraag.

Ook het idee van een 45-jarige loopbaan is iets wat op het eerste zicht billijk lijkt, maar wel in schril contrast staat met de steeds verdergaande precarisering van jobs, i.h.b. met de blijvende pogingen om het ontslagrecht te versoepelen. Wie kan er zo nog in slagen een volledige 45-jarige loopbaan bij elkaar te sprokkelen, om zo recht te hebben op een volwaardig pensioen?

Dit alles neemt niet weg dat er inderdaad een probleem is, maar dit ligt minder aan het groeiende aantal ouderen dan aan een hoge werkloosheid. De vraag is echter of het neoliberale kapitalisme in staat en bereid is deze kwestie op te lossen en voor volledige tewerkstelling te zorgen. De invloedrijke econoom en neoliberale goeroe Milton Friedman verdedigde het bestaan van een “Non Accelerating Inflation Rate of Unemployment”, wat neerkomt op de stelling dat een te lage werkloosheid absoluut vermeden dient te worden. In ieder geval is het zo, dat de overheidscontrole over het ‘sociaal kapitaal’ (incl. pensioenfondsen), die vroeger gebruikt kon worden om publieke investeringen en goedkope leningen te financieren, reeds lange tijd geleden is opgegeven onder druk van de groeiene kapitaalsbehoeften van de grote industriële groepen (met de Europese Eenheidsakte van 1986 als startschot).
In dat licht bekeken, lijkt het activeringsbeleid wel enorm merkwaardig, en eerder bedoeld om het reservoir aan goedkope arbeidskrachten zo groot mogelijk te houden. (Merk ook op dat het steeds moeilijker wordt gemaakt om als werkloze een ‘aanbieding’ te weigeren, waardoor de onderhandelingspositie van de werkzoekende op de arbeidsmarkt verzwakt wordt.)

 

Waarheen?

Het moet nochtans anders kunnen. Dat kan al bescheiden beginnen met een verscherping (of moeten we zeggen: begin?) van de fiscale controle op grote bedrijven, en de afschaffing van de fiscale gunstmaatregelingen in hun voordeel. Ook het instellen van een kapitaalsbelasting (de miljonairstakst, zoals onze (ex?-)maoïstische vrienden het noemen) en de zogenaamde Tobintaks kan een bijdrage leveren – zelfs een mislukte campagne om dit te realiseren kan het bewustzijn vergroten. De opbrengsten kunnen (publiek) geïnvesteerd worden in toekomstgerichte takken van de economie, i.h.b. de dienstensector, met vrijgekomen middelen voor herverdeling tot gevolg.

Cruciaal is echter de democratisering van de economie en de controle over kapitaal en kapitaalstromen. In de huidige stand van zaken is zoiets enkel mogelijk via een soevereiniteitsherstel van de nationale staat.