Vandaag 20 september is het exact 450 jaar geleden dat Fernando Alvarez de Toledo, 3e hertog van Alva, in naam van koning Filips II van Habsburg, te Brussel de Raad van Beroerten instelde.
“Alva” was op 22 augustus in Brussel aangekomen aan het hoofd van 10.000 Spaanse tercio’s (leden van gemengde Spaanse infanteriedivisies bestaande uit piekeniers, zwaardvechters en musketiers). Hij had onbeperkte bevoegdheden gekregen van de koning om de deelnemers aan de beeldenstorm, protestanten en de voorstanders van godsdienstvrijheid met alle mogelijke middelen te bestrijden.
De Raad van Beroerten, door het volk al vlug de “Bloedraad” geheten, bleef bestaan tot 7 juni 1574, toen hij door Alva’s opvolger Luis de Requesens y Zuñiga werd opgeheven. In die periode werden 1073 mensen geëxecuteerd na een ter dood veroordeling door de Raad. Tegen 11130 mensen werden een levenslange verbanning uitgesproken. Meestal gingen de ter dood veroordelingen en verbanningen gepaard met confiscatie van de bezittingen van de veroordeelde. Op de confiscatielijsten komen zo’n 9000 namen voor.
Deze uitzonderingsrechtbank werd in het begin door Alva zelf voorgezeten, bijgestaan door Charles de Berlaymont en Philippe de Noircarmes als ondervoorzitters. Andere belangrijke leden waren Antonio del Rio, schatbewaarder-generaal; Juan de Vargas, Luis del Rio en Jeronimo de Roda, alle drie juristen; Jacques de la Torre, secretaris van de Raad van State en Jean du Bois, procureur van de koning. De Raad functioneerde eerst als een soort adviesraad voor Alva die zelf alle verdicten uitsprak. Toen dit na verloop van tijd onmogelijk werd door de grote toename van het aantal processen na de eerste spectaculaire rechtszaken in de eerste helft van 1568, werden in 1569 twee criminele en twee burgerlijke kamers ingesteld. De criminele zaken, meestal beschuldiging van ketterij en/of hoogverraad en/of majesteitsschennis, werden toegewezen aan de criminele kamers op regionale basis. De burgerlijke kamers waren belast met behandeling van beroep tegen en beheer van de confiscaties.
De werkwijze van de door keizer Karel V ingestelde inquisitie om commissarissen uit te sturen om actief ketters en politieke tegenstanders op te sporen, gevangen te nemen en uit te leveren, werd door de Raad verder gezet. De processen verliepen volledig schriftelijk: de aanklacht werd uitgeschreven, de verdediging werd uitgeschreven en het verdict werd uitgeschreven. Dit belette niet dat de verdicten vaak zonder sluitende bewijslast uitgeschreven werden.
De eerste veroordelingen waren collectieve veroordelingen: op 4 januari 1568 werden 84 inwoners van Valenciennes ter dood veroordeeld, op 20 februari 95 mensen uit Gent en omgeving, op 21 februari 25 inwoners van Tielt en 46 van Mechelen. Deze veroordelingen veroorzaakten een tweede exodus van vluchtelingen in de winter 1567/1568. Het totaal wordt geschat op 60.000 personen.
Op 1 juni werden 18 leden van de lagere adel die deel uitmaakten van het Eedverbond van edelen in Brussel op de Grote Markt terecht gesteld. Onder hen drie broers van Bronckhorst-Batenburg. Op 5 juni werden Lamoraal van Gavere, graaf van Egmont en Philippe de Montmorency, graaf van Horn, beide leden van de Raad van State, geëxecuteerd door onthoofding op beschuldiging van majesteitsschennis en opstand omdat ze deel uitmaakten van het Eedverbond en nalatig geweest waren bij het bestrijden van de beeldenstorm en het protestantisme.