Korte tijd voor zijn overlijden schreef onze kameraad Joost Vandommele deze toespraak over Herman van den Reeck, die exact honderd jaar geleden door de Belgische politie tijdens een 11 juli-viering werd neergeschoten. We publiceren Joosts tekst hier integraal (met correctie van een paar tikfouten):

 

Mijn naam is Joost Herman Jozef René Vandommele.

Joost naar een jonge boer uit grootvader De Clercqs roman Het Rootland;

Herman naar mijn vader (° 25 november 1921), die zélf genoemd werd naar Herman van den Reeck (°Borgerhout, 21 april 1901), de jonge links-flamingant die op 11 juli 1920 op de Antwerpse Grote Markt werd doodgeschoten. Links-flamingantisme was in die tijd, onmiddellijk na de wereldbrand een vanzelfsprekendheid. Men dierf nog te hopen op de ‘wereldrepubliek der menselijkheid’ en kon nog niet weten dat één en ander zou uitmonden in de vreselijkste dictaturen ooit…; mijn vader Herman heeft ooit eens via een vraag in het dagblad De Standaard achterhaald dat er in die periode minstens zo’n 20-tal Vlamingen naar Van den Reeck werden genoemd…);

Jozef naar mijn grootvader langs vaderszijde: Jozef Pieter Fideel Vandommele (roepnaam Piet), een jonge onderwijzer geboren in 1891, die de Eerste Wereldoorlog van de eerste tot de laatste dag als brancardier heeft meegemaakt. Hij was ingedeeld bij de 2de legerafdeling 1ste Compagnie IIe Genie D91, de legergroep die meest geïnfecteerd zou worden door de geheime Frontbeweging;

René naar mijn andere grootvader, dichter René De Clercq, bard van het aktivisme en ondervoorzitter van de Raad Van Vlaanderen. Hij was altijd al zeer nauw met Borms en samen waren ze het tweespan, dat op 22 december 1917 de zelfstandigheid van Vlaanderen uitriep…

Op 24 juli 1920 verscheen dit hulde- en gelegenheidsgedicht van De Clercq in het blad van de activistengemeenschap in Nederlandse ballingschap, De Toorts.

 

 

De eerste held

 

Op 't feest der Gulden Sporen

te Antwerpen, bij klaren dag,

heeft Vlaandren een held verloren

lijk de oorlog er géen zag.

 

Blindelings gevallen

voor België zijn duizendtallen,

duizendtallen,

God heb' hun ziel!

Wat hebt gij aan die allen,

Vlaamsch Volk? Slechts éen die voor u viel.

 

Wie zal den Vos zijn kuren korten?

Wie rukt den Strauss de veeren uit?

Wie zal 't geweld in 't water storten?

 

Die jong zijt, wreek,

die Vlaming, wreek!

Bloed voor bloed! Huid voor huid!

 

Die Vlaandren boven

België ziet, welaan,

laat ons met daden loven

den trouwen van den Reeck. 

Dreigen niet, maar slaan! 

Zijn dood zal voor me staan

als ik den beul naar 't harte steek.

 

 

1920, het jaar van Coppieters’ klaproos (1920, het jaar van de klaproos, een essay verschenen tussen 1987 en 1993), was een scharnierjaar voor zowel de Vlaamse als de arbeidersbeweging. Het belgicisme dacht met de overwinning in de Groote Oorlog eens en voorgoed te hebben afgerekend met de Vlaamse Beweging. Er restte hun nog wel: de immer geminoriseerde Vlaamsgezinden binnen de drie grote Belgische kleurpartijen. Maar die dachten ze, zoals vóór de oorlog, de baas te kunnen. De sociaaldemocratie was zonet met glans geslaagd in het eindexamen betreffende betrouwbaarheid als partner van het kapitalisme. Meer nog: de arbeidersbeweging was een vierde volwaardige pijler van het regime geworden. De traditionele grote drie van het Belgische regime: Koning, Kerk en Kapitaal, nu gesteund door de mainstream van de arbeidersbeweging, dachten ongecontesteerd een nieuwe ‘Belle époque’ aan te vatten.

 

En tóch was er veel veranderd: aktivisten, waaronder niet in het minst de jonge linkse flaminganten Herman Vos, Jef van Extergem, Antoon Jacob, Marten Rudelsheim, gevangen of in ballingschap, werden cultfiguren en oefenden stilaan een magische aantrekkingskracht uit op de jongere generatie. Frontsoldaten, die het overleefd hadden, moest men niets meer wijsmaken en weigerden zomaar terug in het vooroorlogse gareel te stappen, alsof er niets gebeurd was. In november 1919 waren 5 ‘Fronters’ in het parlement verkozen. In Rusland was de revolutie gemilitariseerd maar nog niet helemaal ten gronde ontspoord. Van den Reecks eigen communistische sympathieën hadden overigens een sterk christelijke oorsprong… Bovendien was men nog niet vergeten dat de sociaaldemocraten in 1914 overal de oorlogskredieten meegestemd hadden. Het anti-burgerlijk denken had zich in Vlaanderen o.m. door het tijdelijke machtsvacuüm (afwezigheid van de Belgische regering etc.) sterk kunnen ontwikkelen. Van Ostaijen, Burssens, Moens, Mussche, Seuphor-Berckelaers, Masereel, Brunclair, Joostens, de broers Jespers en de broers Cantré, Richard en Joris Minne, Van den Berghe en vele anderen hadden met hun kunst de volledige ontvoogding bereikt. Opstanding, Ontwaking, Ruimte, Internationalisme, Ter Waarheid, Clarté, Lumière, Ca Ira: de titels van de toenmalige tijdschriften zeggen genoeg. Zij stelden een nieuwe, rechtvaardige wereldorde voorop met ‘de militaristen in de hoek’. Dit alles viel écht niet meer terug te draaien…

In deze context wordt 11 juli 1920 gevierd. Het Antwerpse stadsbestuur van oud-liberaal franskiljonse strekking onder het burgemeesterschap van Jan De Vos verbiedt de viering op Antwerps grondgebied, omdat het succes van de viering van het Vlaamse Front het jaar voordien al een doorn in het oog was. Dit verbod werd tegen de middag officieel met affiches op straat uitgeplakt. Een verbod, ondanks een aanmaning van de Belgische regering (mogelijk justitieminister Emile Vandervelde), waarop de Antwerpse socialisten onder Kamiel Huysmans zich prompt aansluiten bij de viering! In Berchem, waar de stoet zich oorspronkelijk zou vormen, werden hier en daar provocerend Belgische vlaggen uitgehangen. Er wordt opgeroepen om zich dan maar in Borgerhout te verzamelen. Men start met zo’n 30.000 manifestanten. Het dagblad Ons Vaderland van de Frontpartij spreekt van 50.000 o.m. omdat de socialistische vakbond van Spoor-, Post- en Telegraafbedienden toevallig een congres heeft. Zij sluiten zich spontaan bij de betoging aan; zelfs de aanwezige Walen zien hier geen graten in… Aan de ouderlijke woning van Antoon Jacob, die op dat ogenblik in de gevangenis vertoeft, wordt een serenade gebracht met o.m. De Vlaamse Leeuw. Na een toespraak van Julius Hoste jr. heeft het grootste deel van den stoet echter andere wegen gevolgd. De oud-soldaten dringen langs de Kerkstraat en de Wetstraat de stad binnen en vervolgen ongehinderd hun weg. Een anderen talrijken groep, waarbij zich ook veel Borgerhoutenaren hebben aangesloten, gaan met het vlag van het Vlaamsche Front voorop langs de Potgieterstraat en den Pothoek. Er zijn bereden gendarmes met den zwarten stormhelm geconsigneerd in de Kerkstraat en in de Provinciestraat, maar op dat ogenblik hebben die waarschijnlijk wat anders te doen. Op de hoogte van de Klappeistraat

staat een sterke politiemacht, maar bij het zien van de betoogers trekt die zich vreedzaam terug. In de Van Wesembekestraat, waar sommige frontkringen hun lokaal hebben, gaan de poppen aan 't dansen.

Via kleinere toegangswegen dringen groepjes manifestanten (waaronder Van den Reeck?) de stad binnen om de Grote Markt te bereiken. Omdat burgemeester De Vos zich ziek voelde, was eerste schepen Louis Strauss eerste in bevel. Die gaf de politie bevel om alle ontplooide vlaggen in beslag te nemen. Om de nieuwe vlag van de Antwerpse Frontwacht werd verbeten slag geleverd. In een essay, Les évasions d'Olivier Trickmansholm, Paris, 1946 van ooggetuige Michel Seuphor, vermeld “un groupe de garçons et de jeunes filles (Katholieke Vlaamse Meisjesbond Klimop JV), auxquels des agents s’éfforçaient d'arracher un drapeau flamand tout déchiré”. Van den Reeck zou deze vlag fel verdedigd hebben, een versie die het begrijpelijk, heel goed deed in de romantische Vlaamse Beweging maar weinig bevestiging krijgt in andere bronnen en verslagen. Een 50-jarige inspecteur, Georges Dupuis, loste uiteindelijk van op 4 meter een lukraak revolverschot in de joelende menigte. Herman van de Reeck bleef dodelijk gewond liggen. Dupuis zou oproerkraaier Van den Reeck al een tijdje geviseerd hebben…Kamiel Huysmans zou stellen: ‘de reactie in Antwerpen heeft een kind vermoord!’

De 19-jarige Herman was zowat het prototype van de nieuwe generatie, gevormd door zowat álle elementen die ik zonet opsomde. Hij was van 1911 tot 1918 leerling aan het Antwerpse atheneum en kreeg er o.m. les van Borms en Pol De Mont. Hij was er ‘niet alleen de radicaalste der Antwerpse Vlaamsgezinden’ (lees: anti-Belgisch JV) maar trad ook toe tot de aktvistische Schoolbond, die in maart 1918 door Firmin Mortier was gesticht. Later was hij de hevigste der Frontpartij maar ook lid van Clarté en de Kommunistische Bond in Vlaanderen van August Debrouwere (voorloper van de Communistische partij) en was samen met Geert Pijnenburg verantwoordelijk voor het extreem-aktivistische tijdschrift Staatsgevaarlik. Hij zou zich ingeschreven hebben in het derde academiejaar in de vervlaamste UGent en was thans, wegens de gewijzigde omstandigheden, sedert 7 januari 1920, ingeschreven aan de ULB (Sciences naturelles). Ironisch genoeg stond men daar op 9 juli op het punt hem uit te sluiten o.m. wegens zijn maximalistisch-Vlaamse standpunten. Als scholier was hij al bij het aktivisme betrokken maar zijn jeugdige leeftijd deed hem toen aan de anti-aktivistenrepressie ontsnappen. Van den Reeck lag in1919 dan ook aan de basis van het heropgerichte radicale scholierentijdschrift (voor heel Vlaanderen), De Goedendag. Veelbetekenend had Herman in een nog onuitgegeven 11-juli artikel (1920) geschreven: Organiseer u, sticht geheime revolutionaire bonden die zich gereed maken tot den supremen strijd; ... Zoek aansluiting bij de soldaten eenerzijds, bij de socialisten anderzijds: daar ligt het heil. Weg met alle gewetensbezwaren. Alles voor Vlaanderen, ook ons leven en onze vrijheid. De romantische periode van onzen strijd is voorbij, we staan voor de eerste daad. Vlaanderen! 't Is tijd!

Eén kogel had Herman van opzij, door de linkerbovenarm via de linkerlong in de rechterlong geraakt. Wij vervolgen met het verslag in Ons Vaderland: Terwijl de gekneusde politieagenten zich nauwkeurig verzorgden, was er voor de dodelijk getroffene geen druppel water! Een mede-arrestant heeft hem op een soort matras gelegd. De aangehoudenen werden in het bureau met matrak en sabels geranseld. Tegen één hunner gingen de agenten zo baldadig te werk dat de andere aangehoudenen - er waren er reeds een twaalftal - er wilden tussenkomen. Toen heeft men den sukkelaar in een andere kamer geworpen, waar men hem verder te lijf ging met vereende krachten. Met een list is de jonge Van den Reeck uit het bureau verlost, door een vriend die zich als zijn dokter uitgaf en die hem in een auto liet laden en naar St-Elisabeth-gasthuis voeren, waar hij op 12 juli zou overlijden. Uiteraard beweerden de verantwoordelijken dat zij handelden uit wettige zelfverdediging en dat Herman de politie eerst zou toegetakeld hebben met zijn wandelstok… Men probeerde hem op zijn sterfbed nog een handtekening onder een schuldbekentenis te forceren. Een onderzoek, gevraagd door zowat alle Vlaamsgezinde politici, wees uit dat deze thesis echter totaal verzonnen was…

 

Over Van den Reecks begrafenis op 17 juli putten we eveneens uit Ons Vaderland het volgende:

Nooit heb ik zoo'n hulde aan een beminde doode weten brengen. Jan Van Rijswijck werd minder koninklijke eer bewezen, het volk was minder ontroerd daar de plechtigheid

officieel was, terwijl deze hier een rechtstreeksche uiting is van den volksgeest. Geen officieele, een anti-officieele plechtigheid.

Gisteravond heeft de politie, toen het stoffelijk overschot van Herman Van den Reeck van het gasthuis naar de ouderlijke woning werd overgebracht, gepoogd de Leeuwenvlag van den lijkwaden te rukken. Het verzet van den Heer Bestuurder van het gasthuis heeft het hen belet. Terwijl de jongen in doodstrijd lag en vader en moeder er niet meer bijmochten, is de adjunct-commissaris Draye, op stadsbevel bij den stervende gekomen om hem een ingewikkelde verklaring voor te leggen en te ondertekenen (?), als zou hijzelf zich opgewonden hebben gedragen en gehandeld hebben om zichzelf te verdedigen. Dit gebeurde zonder getuigen. ’s Morgens was de jongen eenigzins beter. ’s Avonds was hij overleden. Licht moet er ook komen over dit schandaal, dat de moord zelf in gemeenheid overtreft! Van ’s Morgensaf waren alle trams richting Borgerhout kropvol. Drommen volk vullen de straten. Vele vlaggen halftop in de volkswijk, de meeste luiken gesloten, op vele het

Doodsbeeldeke van den gevallene. In de straat zelf, alles dicht en doods. De lijkdienst heeft plaats in de St-Annakapel, nederig als het andere Kerkje waar de dienst van vader Hainaut plaatshad. (Jan Hainaut werd in 1919 veroordeeld tot tien jaar opsluiting. Het gezin kwam hierdoor in de armoede terecht. Zijn vrouw overleed op 22 januari 1920 en liet vijf kinderen na waarvan de oudste in legerdienst was. Hainaut zag zijn situatie als uitzichtloos en pleegde zelfmoord in de gevangenis van Sint-Gillis (Brussel) (JV)

De kist werd gedragen door zes studenten. Vader Van den Reeck wordt geleid door Hubert Melis, oud stadssecretaris. We merken de volksvertegenwoordigers van het Vlaamsche front op. Meester Borginon komt eerst later, daar zijn aanwezigheid te Gent vereist wordt, waar fransiljonië andere slachtoffers maakt. Zijn aanwezig: Kamiel Huysmans, Eeckelers en andere socialistische kamerleden (later zien we onder anderen Bouchery in den stoet), Marck, Dr Van de Perre, volksvertegenwoordiger Van Isacker, J. Hoste jr, Jozef Muls, Pol de Mont, Victor Resseler, Piet Janssen, Gorlé enz., enz.

J .Hoste en Van de Perre vertegenwoordigers van het Vlaamsch Verbond; V. Resseler, de liberale Volkspartij. De rouwkapel is versierd met klimmende leeuwen. Twee grote kronen worden binnengebracht: Die van het ‘Gentsch Studentenkorps’ en die van den ‘Leo Augusteynskring’. Daarna bloemen, bloemen,bloemen.

De mis neemt een aanvang.

De tenor Borgers zingt den psalm van Van Hoof op de woorden van Rodenbach :

God onze Heer, Gij zijt de Heer der Heeren,

Gij draagt de wereld op Uw hand.

Let Gij op Vlaanderen,

Het bloeit in roem en vrede.

Keert gij Uw blikken,

't Stort in ’t zand…

Later zingt de Heer Van Aerdt ‘Mijn Moederspraak’. Violen begeleiden. En het weemoedige ‘Vlaanderen’, van Veremans, die aan het orgel zit. Pastoor Huighens houdt een korte rede. Hij heeft den jongen Van den Reeck als kind gekend: hij is gevallen voor een recht dat niemand ter wereld ons kan ontnemen, gestorven voor een heilige zaak. Het is voor deze zaak, dat we vandaag gebeden hebben.

Als de kist uit de kerk gedragen wordt, komt een eerbiedige hand er een tuil witte bloemen opleggen: van de verloofde.

Buiten staan tien dikke rijen toeschouwers. Dat duurt zo tot op het Kiel. Op de Leien, waar we straks langs rijden om op tijd op de begraafplaats te zijn, verdringen de toeschouwers zich elkaar. Veel Vlaamsche bloempjes; ook zeer veel kinderen. De scholen zullen dun bevolkt zijn geweest vandaag.

In de Brederodestraat is de massa zoo dicht, dat de stoet minuten lang moet stilhouden tot een weg gebaand is. Nooit hebben we zooveel volk gezien. Uit alle gewesten uit West-Vlaanderen en Limburg kwamen Vlamingen op om hulde te brengen aan den jongen vriend.

De kist werd geplaatst op een zes meter hooge katafalk, zwart en geel. Van voor op den wagen zit de ‘maagd van Vlaanderen’, wit onder rouwbloemen aan de vier hoeken. Op de kist blijft, tot in het graf, de witte ruiker liggen. Het baarkleed

gehouden door Herman van Puymbrouck, volksvertegenwoordiger van het Vlaamsche Front, Anna

Mortelmans namens de meisjesstudiekring, Kamiel Huysmans namens de Werkliedenpartij, dr. Van de Perre namens het Vlaamsch Verbond, Berten Pil namens de Hoogstudenten, Jef De Combe namens de Communistischen groep waar Van den Reeck bij aangesloten was. Links en rechts gaan studenten uit alle steden.

De harmonie van het Vlaamsche front opent den stoet. Kleine padvinders dragen bloemen van het Antwerps en Berchems sporencommiteit. Achter de katafalk, een grote kroon van het Vlaamsche Front. Na enige duizenden Fronters, de bij het Front aangesloten zelfstandige kringen, de Vlaamse meisjeskring met zijn omfloerste vaandel. De liederavonden voor het Volk. De verschillende Fronttakken uit de provincies en elders. Elk met kronen en bloemen. Een grote kroon ‘Van de Gekerkerden aan Herman van den Reeck’. Een andere van Vlamingen in Nederland, van Brussel, van de West-Vlamingen,van de

studentenkring Help u Zelve, Brussel; blauwvoeten, Antwerpen; Rosa de Guchtenaerekring Gent, Sint-Niklaas, honderden atheneumstudenten uit Antwerpen, Gent, Brugge enz. Socialistische Jonge Wacht, Antwerpen; De Vlaamsche Clartégroepen; de socialistische harmonie De Toekomst: de socialistische volksvertegenwoordigers uit Leuven, Mechelen, St Niklaas, Gent, Oostende en Antwerpen; de Werkliedenpartij, Borgerhout: de federatie van vakbonden, Antwerpen, met

talloze rode vlaggen. De Vlaamse Oudstrijders Antwerpen en elders; Van Maerlantkring Antwerpen: Vriendenclub. Antwerpen; Verbroedering van Tol- en Accijnsbedienden, Sint Pauluspatronage padvinders, Antwerpen; vakschool Londenstraat; Vrede St Willebrordus; Katholieke Vlaamsche Zuiderbond Borgerhout; Katholiek Vlaams Verbond Wetteren; het Verbond van christen vakverenigingen;

Rodenbachzonen, Antwerpen;Vlaamse Telgen; Noordgalm, Borgerhout; Albrecht Rodenbach, Antwerpen; Vlaamsche Bond, Dworp.

We kunnen niet een vijfde van de aanwezige verenigingen aantekenen. Op sommige ogenblikken is het een zee van vlaggen.

Het aantal deelnemers, ongerekend die op de voorbijtocht post hebben gevat, mag geschat worden op honderdduizend man. Er komt geen einde aan den rouwstoet, die zwijgzaam en ingetogen voorbijschuift, gelijk de massa op het gaanpad zwijgzaam en ingetogen is. Er wordt geschreid. Dit is de invloed op de massa. Wat zal de weerhaak zijn in het gemoed en den wil van bewuste enkelingen, hebben ze Herman van den Reeck gekend of niet gekend, hun verantwoordelijkheid beseffen tegenover 't offer?

Op 10 september zou ook Van den Reecks mentor van in de tijd van het aktivisme, Marten Rudelsheim, bij gebrek aan gezondheidszorgen bezwijken in de gevangenis van de Begijnenstraat. Met de gemeenteraadsverkiezing van 1921 werden de franskiljons van het Antwerpse stadhuis weggestemd en kwam het democratische en Vlaams-minimalistische duo Huysmans – Van Cauwelaert aan het bestuur. Geen tien jaar later zou ‘de grote dulder’, August Borms, door heel democratisch Antwerpen met meer dan 83.000 stemmen uit de gevangenis tot volksvertegenwoordiger gekozen worden (omdat hij geen burgerrechten had kon hij niet zetelen!) Voor Van den Reecks grafmonument werd 25.000 frank bijeengehaald…  De martelaar voor Vlaanderen werd vereeuwigd in gedichten van Brunclair, Burssens, De Clercq, Gijsen, Moens, Pijnenburg en Van Ostaijen.

Vrienden, men verwijt ons vandaag ons in onze historische Vlaamse slachtofferrol te blijven wentelen. Men verwijt ons alleen uit te zijn op een op uitsluiting, egoïsme en kleinzieligheid berustend Vlaanderen. Ons project heeft in deze globale wereld bovendien volstrekt geen zin, is uit de tijd en helemaal niet aan de niet aan de orde. De verkiezingen van de laatste jaren hebben echter bewezen dat de Vlaming wél wakker ligt van de Vlaamse kwestie en zijn lot in eigen handen wil nemen. Al bij al zou het bewustzijn wat mij betreft wel wat hoger mogen zijn. En wat ons betreft: het begint nu pas! Het onbevoogd uitbouwen van onze eigen democratie, van een ‘republiek van de menselijkheid’ zoals het in de tijd van Van den Reeck werd gesteld. Wanneer zijn we voorgoed verlost van de betuttelende vingertjes van onze opiniemakers, would-be-artistieke scène, etc., met zijn allen zo rijkelijk gevoederd o.m. door het Belgische doorgeefluik van de Vlaamse regering? Voor wanneer een democratisch onderwijs dat, zoals vroeger consistente plats opdient i.p.v. het consumptieve junkfood en globale eenheidsworst? Dit alles om Vlaanderen weer toonaangevend te maken op alles wat de mens zo groot en interessant kan maken, net zoals in de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijden. Dit laatste is de échte reden en zin van de 11 juli viering trouwens. Het symbool Van den Reeck dient dan als eeuwig krachtvoer om van een autonoom Vlaanderen écht iets zinnigs te maken!

Ik eindig met enige fragmenten uit contemporaine gedichten van Marnix Gijsen uit Tijdzang voor Herman Van den Reeck, 1920

Sluit de gelederen. Hij is gevallen

Maar ons allen

Heeft hij bevrijd

Mannen hebben gevloekt. Vrouwen hebben geschreid

In één dag, in één uur

Was zijn naam het parool van een nieuwe tijd.

 

 

In Memoriam

Herman Van den Reeck

 

                Aan zijne moeder

 

In mijn stille, witte sel

Is het bericht van uw dood

Dat scherpe lippen fluisteren in den nacht

(die het wachtwoord ontvangt,

Hij zet zijn leven als een bolwerk erom heen)

 

Ik heb u nooit gezien

Ik heb u nooit gekend.

Maar dit weet ik:

Dat zo wij ooit mekaar hadden ontmoet

Broeder, reeds na den eersten groet,

Onze handen werden ineengelegd

En een bond gesloten!

 

Men zegt

Dat een kleine plompe kogel

In je longen drong:

Dat ’n halve seconde door de lucht zoefde

Als de angstgil van een zwaluw,

En door je jonge vlees,

In je longen drong,

Astrant en brutaal

Als een beschonken huisbaas

 

Men zegt dat je jonge krachtige longen

Vol bloed werden gestort:

Een rode zee van bloed waarin de kreten van je hart

Die waren ‘lijk stormvogels

Jammerlijk verdronken!

 

Broeder,

Nu jij als een schone, vriendelijke heilige

Op de baar ligt,

wat zal ik je geven?

Al het fijnste goud van mijn leven

Is bleek en mat

In den glans van je aureool

Vals blinkt mijn vers

In het licht

Van dat glorieuze gedicht

Dat jij met je bloed schreef op de straatkeien

En mijn deel in het lijden

Is zo gering, zo niet

Broeder, ik sta hier zo arm,

Ik kan niet eens wenen

Want ik ben zo hard en zo dof geworden

In dezen tredmolen!

 

Maar ik kan nog knielen, broeder,

En mea culpa slaan:

Om mijn verwatenheid

En om mijn zwakheid,

Om mijn opstand

En mijn ongeduld

Broeder, je bloed delgt mijne schuld!

 

Die in zonde tot je komen,

Àllen, - de bangen, lomen

En d’ onverschilligen, 

Zij keren in reinheid

Geslagen met genade

Door de rooden bliksem van jouw dood.

 

Uit De Tocht (1920), Wies Moens

 

 

 

Kort na zijn dood

Gaston Burssens dichtte bij het vernemen van Van den Reecks dood:

De Held

 

Het is een droom

voor wie denkt zijn gestorven lijf te laten rotten

onder de rozige botten

van een bloeiende appelboom.

Het land wordt vruchtbaar en de lillende papaver

bloedt zich dood

op het goud van koren en van haver.

Het land wordt vruchtbaar van de gistende lijken

Het land wordt vruchtbaar, rijk aan goud waarachter de zon, rood als de rode vlag van opstanding

te wapperen hangt.

 

Het grote leed was onbewust —

en hij die duizend wonden sloeg, niet als enkeling,

en doolde,

is onbewust ontroerd

De hete pik van het lijf dat hij verkoolde

droop op zijn hand; hij heeft het lijk gekust.

En hij die wonden sloeg als enkeling

heeft bloed en schuim om de mond; hij knarst de tanden.

De tijd is nader dat zijn ingewanden

in eigen tempel te gronde zullen spatten.

Op het bange ‘quo vadis’ van de zoeker

wordt het ‘Romain’ van de Meester allerwege ruchtbaar,

Ginds licht het wit. —

En 't land wordt vruchtbaar.

 

II

Weiden, effen als een biljartlaken.

Nachtsteden met autolichten

en tramgeronk.

Bliksemschichten

over stad en land.

Tans hangen volle botten op 't veld.

Zwangere vrouwen dragen hun vrucht langs de straten

en kussen in barensleed de vaderheld.

  1. BURSSENS

 

 

En nogmaals, ik kan het niet laten, van René De Clercq uit Het lied der aktivisten, uit De Toorts 1/11/1919:

Niet langer zal men tégen ’t volk

Ons goed en bloed verkwisten

De wind waait rood in wolk op wolk

Het regent aktivisten!

 

 

 

Joost Vandommele, Ledeberg,7 september 2019